Zijn voetstappen verbreken de stilte in mijn slaapkamer. Stapvoets komt het geluid dichterbij. ‘Godsamme Tim,’ denk ik nog. ‘Niet met je schoenen naar boven.’ Maar veel tijd om erover na te denken heb ik niet, want vanuit mijn dromen word ik teruggefloten. Totdat de voetstappen plotseling stoppen. Vlak naast mijn bed...
Mijn ogen schieten open en ik schrik van een lang gedaante op nog geen meter afstand van mijn gezicht. Heeft ‘ie zijn jas nou aan? ‘Tim, jezus man. Ik schrik me dood.’
Hij lijkt naar woorden te zoeken, of te wachten tot ik echt volledig wakker ben.
‘Je moet me helpen. Roos is ervandoor!’
Wat? Die kat? Maar dat kan toch helemaal niet. En al gauw denk ik aan de kersverse krabpaal die ik vanavond voor haar verjaardag besteld heb. ‘En nu niet de pijp uit gaan he,’ zei ik nog gekscherend tegen dat maffe beest toen ik op ‘verzenden’ drukte.
Tim vertelt me dat hij al ruim een half uur door de straat heeft gelopen. Parkeerplaatsen, het park, onder de auto’s. Nergens is die kat te bekennen.
Ik schiet in mijn lilakleurige badslippers en zwaar verwassen ochtendjas. Met een schuin oog kijk ik op mijn telefoon en ik zie dat het al tegen twaalven loopt. Stikdonker en dan op zoek naar een grijze held op sokken. Geen idee of dit een succes wordt.
‘Jij blijft in de tuin met het hek open, dan loop ik nog wat rondjes door de wijk.’ Ik knik instemmend en zodra Tim de hoek om is, vraag ik me af of ik droom. Slaapwandel of beland ben in een nachtmerrie. Sinds mijn zwangerschap zijn mijn dromen zo levendig, dat ik dit moment niet meer van de realiteit kan onderscheiden. Maar helaas is dit de keiharde realiteit. En die trekt als kippenvel over mijn rug.
Mijn hart gaat steeds sneller tekeer en ik zie het geluid van een verdwaalde vogel aan voor het zachte gemauw van mijn kleine vriendin. ‘Waar ben je nou, stomme doos?’ fluister ik hardop door de duisternis.
Ik hoor voetstappen. Weer diezelfde voetstappen gehuld in de nieuwste Nikes. Zonder kat…
‘Ik kan wel janken,’ zeg ik moedeloos. ‘Anders ik wel,’ zegt Tim terwijl hij voor de zoveelste keer over het hek, de tuin van de buren in gluurt. En dan zie ik herkenning.
Hij maakt het bekende geluidje, knikt een keer en dan hoor ik het superzachte, misschien ietwat angstige miauwtje van onze avonturier. En vrijwel direct is daar het volgende probleem. Al twee jaar lang leeft ze in de tuin zonder ook maar één keer over de schutting te zijn gesprongen. Die springt vast niet op 1 avond heen en weer. En ik krijg gelijk.
Als een kleine verstekeling kruipt ze op de vensterbank van de buren en heel voorzichtig begint ze te mauwen, alsof ze wil zeggen: ‘Laat me nou binnen.’
‘Je staat bij het verkeerde huis, muts.’ Driftig loop ik de tuin uit en sla rechtsaf. Met mijn neus tegen de schuttingdeur aangedrukt, probeer ik in het donker te zien waar ze uithangt. En alsof ik absoluut geen kwaad in de zin heb – het tegendeel is waar, want ik lag net nog heerlijk te slapen – roep ik poeslief haar naam en wacht op herkenning. Ik zie haar oortjes bewegen, maar haar blik staat strakker dan ooit op binnen gericht.
Na heel veel zoete hoge stemmetjes, lijkt ze het eindelijk door te hebben. Wat onwennig komt ze mijn kant op en ik kruip op mijn knieen en tuur onder de tuindeur door. De baby is het er absoluut niet mee eens en begint driftig te duwen. Ik trek mijn badjas nog wat steviger om me heen en duw mijn hand onder het hek door. Verscheidene krantenkoppen komen in me op, en ik begin wat te grinniken.
‘Heb je der?’ Plotseling staat Tim achter me en schiet het grijze koppie weer terug. ‘Haal maar zo’n likstik binnen, dan probeer ik haar te lokken.’
Maar voordat Tim binnen is, komt opnieuw die angstige kattensnuit onder de schutting door en dan lukt het me haar te pakken.
‘Jij hebt voorlopig huisarrest, dame.’ En terwijl ik dat zeg druk ik een dikke kus tegen haar kop aan. Ze mauwt triomfantelijk alsof ze wil vertellen hoe stoer ze is geweest. En dan haal ik eindelijk opgelucht adem.
Reactie plaatsen
Reacties