Je geeft me een kus als je die zondagmiddag vertrekt.
'Als de zon schijnt, zal ik aan je denken,' fluister je in mijn oor. Twee weken lang op de Bahama’s. En óf die zon gaat schijnen.
Ik ken je van drie kopjes koffie. Een paar blokjes chocola en een glas rode wijn bij mij op de bank. Meer dan twee weken is het niet. En diezelfde tijd ligt nu voor ons. En tikt maar met moeite voorbij.
Mijn telefoon zoemt op het nachtkastje. Het is half een ’s nachts en bij jou is de avond nog maar net begonnen. Een foto van de zon. Een azuurblauwe zee en een kop koffie in je hand.
Via Whatsapp hebben we iedere dag contact. Veertien dagen lang. Met de ruim zevenduizend kilometer tussen ons in, groeien we stiekem naar elkaar toe.
Je wil met mij op die boot stappen. De zeilen hijsen en het kompas gooien we over boord. Varen naar de mooiste plekjes en genieten van elkaar.
Maar tegelijkertijd niet te snel. En hoewel ‘snel' betrekkelijk is, snap ik precies wat je bedoelt.
Als je straks terug bent hebben we alle tijd om elkaar beter te leren kennen. Af en toe eens afspreken. Absoluut geen haast. Daten zoals daten bedoeld is. Dobberen op zee.
Op 9 februari zoemt mijn telefoon in mijn hand. Al lang niet meer verdwaald op het nachtkastje. Ik tel de uren af tot je weer in Nederland bent. Je deelt je locatie en mijn hartslag verdrievoudigt. Je rijdt de straat in. Mijn straat. Op de hoek bij de kapper.
Met mijn jas nog open pak ik de sleutels en ik huppel de galerij af. Ik ren door het trappenhuis en ik vlieg de hoek om. Recht in jouw armen.
Je houdt me stevig vast. Je lippen kussen de mijne. Die glimlach. Die heerlijke glimlach.
Hoewel het buiten stormt en regent, voelt het alsof de mooiste zon schijnt. Je kijkt me aan en je pakt mijn hand. 'Koffie bij mij thuis?'
'Niets liever,' weet ik hees uit te brengen.
Reactie plaatsen
Reacties